Samenvatting: Onze cliënt leent met tegenzin zijn goed verzekerde auto uit aan een kennis tijdens het verjaardagsfeestje van die kennis. De kennis wil een op zijn eigen verjaardagfeestje aanwezige jonge vrouw thuisbrengen. Op verzoek laat de kennis aan onze client nog “zijn” rijbewijs zien. Tijdens de autorit naar het het huis van de jonge vrouw (cliënt is dan nog aanwezig op het verjaardagfeestje van die kennis) krijgt de kennis een eenzijdig ongeval en overlijdt ter plaatse. De jonge vrouw wordt uit de auto geslingerd, raakt zwaargewond en stelt de verzekeringsmaatschappij van de auto van onze client aansprakelijk. De verzekeringsmaatschappij stelt vervolgens onze cliënt aansprakelijk nu onze cliënt zijn auto heeft uitgeleend aan die kennis die, naar wat pas ná het dodelijke ongeval bleek, niet alleen te veel gedronken had maar ook geen rijbewijs bleek te hebben. De rechtbank wijst de vordering van de verzekeringsmaatschappij (vele honderd duizenden Euro’s) op cliënt af omdat bleek dat meerdere getuigen (waaronder ook de politie) die kennis regelmatig hadden zien rijden in de auto van zijn werkgever en dat volgens een getuige-deskundige het niet altijd overduidelijk is dat iemand te veel gedronken heeft om nog te kunnen rijden. Gelukkig is de rechtbank overtuigd dat onze cliënt geen blaam treft. De verzekeringsmaatschappij is niet in beroep gegaan tegen deze uitspraak. Onze cliënt (begin twintig), zijn vader en zijn moeder hebben jarenlang gebukt geleefd onder de voortslepende procedure en de gedachte dat cliënt de rest van zijn leven de verzekeringsmaatschappij kon gaan afbetalen en konden pas na de positieve uitspraak van de rechtbank eindelijk weer hun leven oppakken.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 162995 / HA ZA 07-1601
Vonnis van 26 januari 2011
in de zaak van
de naamloze vennootschap
[partij A]
gevestigd te [adres]
eiseres,
advocaat mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen
[Partij B]
wonende te [adres],
gedaagde,
advocaat mr. G.J.B.C. Maton.
Partijen zullen hierna [A] en [partij B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 15 juli 2009,
– het proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 januari 2010,
– het proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 april 2010,
– de akte van 12 mei 2010 aan de zijde van [partij B],
– de akte van 26 mei 2010 aan de zijde van [A],
– de conclusie na getuigenverhoor aan de zijde van [partij B],
– de antwoordconclusie na getuigenverhoor aan de zijde van [A].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij vonnis van 15 juli 2009 heeft de rechtbank aan [partij B] opgedragen te bewijzen dat het rijden onder invloed van [xxx] op 7 januari 2006 ten tijde van het ongeval zich buiten zijn weten en tegen zijn wil heeft voorgedaan en dat hem ter zake die omstandigheid in redelijkheid niets te verwijten valt.
2.2. Tevens heeft de rechtbank [partij B] opgedragen te bewijzen dat het rijden zonder rijbewijs [van L] op 7 januari 2006 ten tijde van het ongeval zich buiten zijn weten en tegen zijn wil heeft voorgedaan en dat hem ter zake die omstandigheid in redelijkheid niets te verwijten valt.
2.3. De rechtbank constateert dat de norm waaraan de rechtbank de onderhavige zaak heeft te toetsen, te weten art. 24 lid 2 van de BVA zoals geciteerd in het tussenvonnis van 7 mei 2008, luidt: Wij zullen geen verhaal nemen op een verzekerde die aantoont dat de schadeveroorzakende omstandigheden zich buiten zijn weten of (dikdruk rb.) tegen zijn wil hebben voorgedaan en dat hem terzake van die omstandigheden in redelijkheid niets te verwijten valt. De rechtbank zal hetgeen [partij B] als bewijs heeft aangedragen hieraan toetsen.
2.4. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij in het tussenvonnis van 15 juli 2009 onder 2.9. en 2.10. heeft overwogen over de betekenis van de getuigenverklaringen die zijn afgelegd in het kader van de bewijsopdracht van [A] over het alcoholgehalte in het bl[van L].
2.5. De rechtbank zal eerst op de kwestie over het rijden zonder rijbewijs beslissen. De rechtbank oordeelt dat [partij B] in deze bewijsopdracht is geslaagd, nu het rijden zonder rijbewijs buiten zijn weten is gebeurd en aan hem ter zake in redelijkheid niets te verwijten valt, en wel op grond van het navolgende.
2.6. [partij B] heeft gesteld dat hij ervan uit mocht gaan [dat L] over een rijbewijs beschikte. Hij had hem immers vaak zien rijden, onder meer in een bedrijfsauto. [partij B] heeft daarover als getuige in het verhoor van 7 januari 2010 verklaard: “Ik heb [xxx[xxx] meerdere malen in een bedrijfsauto zien rijden “en Ik zag hem meestal als hij in een auto reed. Ik weet niet of hij een eigen auto had. Ik zag hem rijden in een Volkswagen en ook in een bedrijfsbus.
[Dat L] regelmatig auto reed, ook in de bedrijfsauto van zijn werkgever, wordt door meerdere getuigen onderschreven. Zo verklaart [S] op 7 januari 2010: Ik heb [xxx] regelmatig zien rijden. Op dezelfde datum verklaart [ de moe[ moeder van L ]]: Ik wist dat [xxx] geen rijbewijs had en ik wist ook dat hij wel eens reed. De [ vader van L ] verklaart hierover op 7 april 2010: Hij reed wel goed. De agent [V] verklaart
op 26 augustus 2008: Ik kende het slachtoffer en heb hem meerdere malen zien rijden; ik heb nooit proces-verbaal opgemaakt wegens zijn rijgedrag.
[V], de [ werkgever van L ] verklaarde eerder op 22 september 2006 in het onderzoek van schadeonderzoeker [YY]: Ik kan u vertellen, dat [L] zeer regelmatig reed, ook met mijn autos, terwijl hij niet in het bezit van een rijbewijs was. Alle personen die in de omgeving van [L] verkeerden waren ervan op de hoogte dat hij geen rijbewijs had. [L] reed overigens goed en regelmatig met een auto van mij ook verre afstanden.
2.7. Op basis van die laatste verklaring concludeert [A] dat ook [partij B] ermee op de hoogte moet zijn geweest [dat L] geen rijbewijs had, maar [partij B] heeft dit bestreden. Hij stelt dat hij daarvan niet op de hoogte was.
2.8. De rechtbank stelt aan de hand van de verklaringen vast dat [partij B] geen [ goede bekende van L ] was. [partij B] zelf verklaart daarover. Andere getuigen bevestigen die verklaring. [partij B] zegt d.d. 7 januari 2010:Ik kende [xxx] nauwelijks. Als ik hem zag dan groette ik hem wel. Het was de eerste keer dat ik bij hem thuis kwam. [Z] had me gevraagd mee te gaan naar het feestje. Op dezelfde datum verklaart [Z] van de [XX]:[Partij B] kende [xxx] niet. Hij wist wel wie het was, maar verder niet. We deden nooit iets met z n drieën. De [ moeder van L ] verklaart op 7 april 2010: Op uw vraag of ik [partij B] kende, antwoord ik nee, het was de eerste keer dat ik hem zag. Op dezelfde datum verklaart de va[Partij B]”[Partij B] kende ik niet, [Z] wel.”Ook de [van L] en [K] hebben toen in die zin verklaard.
2.9. De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat [partij B] wel wist [ wie L ] was, maar in het dagelijks leven niets met hem te maken had, laat staan dat zij bevriend waren. Zij woonden niet in dezelfde plaats. [partij B] kwam voor het eerst bi[xxx] thuis (via [S]), de vader en moeder zagen hem voor het eerst. Intussen [ riep L ] naar de buitenwereld toe, en derhalve ook naar [partij B] de schijn op dat hij wel degelijk zijn rijbewijs had. Hij werd immers regelmatig achter het stuur van een auto gezien, ook door de politie, die kennelijk geen aanleiding zag hem op het bezit van een rijbewijs te controleren. Ook reed hij (met goedvinden van zijn werkgever) in een bedrijfswagen. Gegeven al die omstandigheden mocht [partij B] ervan uit gaan [dat L] een rijbewijs had. De rechtbank constateert dat het rijden [ doo[ of L ] zonder rijbewijs buiten weten van [partij B] heeft plaatsgevonden en dat hem op dit punt geen verwijt is te maken. [ Of L ] al of niet een deel van een (namaak)rijbewijs in zijn portemonnee had en of [partij B] daar nu wel of niet naar heeft gevraagd kan als verder niet ter zake doende onbesproken blijven.
2.10. De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de moeilijke vraag of het rijden onder invloed [ door L ] buiten weten van [partij B] of tegen zijn wil heeft plaatsgevonden en dat [partij B] daarvan in redelijkheid niets te verwijten valt. Alles overwegende (het tijdsverloop, [ het gedrag van L ], de wetenschap van [partij B], de overige omstandigheden) komt de rechtbank tot het oordeel dat dit buiten zijn weten en niet verwijtbaar is gebeurd en wel op grond van het navolgende.
Algemeen
2.11. Vast staat [dat L] ten tijde van het ongeval 1,23 ‰ alcohol in zijn bloed had. Dat duidt op het nuttigen van een behoorlijk aantal alcoholhoudende consumpties. Er is immers niet gesteld en ook anderszins niet gebleken dat die alcohol op een andere manier in het [ in het licht van L ] terecht is gekomen. Ook is niet gesteld of anderszins gebleken dat die alcohol eerst na het vertrek [ doo[ of L ] van het feestje om ongeveer 01.00 s nachts is genuttigd. Het is wel zo dat het ongeval bij de politie is gemeld rond 01.30 uur, terwij[xxx] om ongeveer 01.00 uur s nachts vertrok en het ongeval op ongeveer 5 minuten rijden van zijn huis plaats vond, maar anderzijds verklaart [partij] [K] in dit verband dat zij direct zijn vertrokken en dat het ongeval reeds 5 minuten later plaatsvond en dat zij tussen vertrek en ongeval niets hebben gedaan e[xxx] ook niet alleen is geweest. De rechtbank begrijpt dat tussen het ongeval en de melding aan de politie enige tijd is verstreken. De rechtbank moet het er daarom gegeven deze omstandigheden op houden dat de alcohol [ door L ] vóór het vertrek is genuttigd. Het ligt voor de hand dat dit is gebeurd op of bij het feestje.
De aanwezigen op het feestje [xxxx] kenden (de moeder, vader, zus, [partij] [K], [Z] van de [XX]) verklaren als getuige [dat L] geen drinker was, liever cola dronk, een enkel pilsje op had die avond. Dat wekt bevreemding [ nu L ] wel degelijk 1,23 ‰ alcohol in zijn bloed had. Het valt op dat de vader en [V] (werkgever en vri[van L], rb.) eerder ten overstaan van schadeonderzoeker [YY] (prod. 4 dagv.) hebben verklaard [dat L] een pilsje of 4 à 5 op had die avond.
Politieagent [V] heeft in zijn tweede verklaring op 7 april 2010 verklaard dat [xxx] een stevige drinker was; dat al[xxx] bij de moeder verbleef de politie er nogal eens werd bijgeroepen om assistentie te verlenen en dat de moeder en de zus bekend waren om ernstig drankgebruik. Hij heeft verder verklaard dat de vader of de [broer van L ] bij de confrontatie na het [overlijden van L ] tegen één van de aanwezige studenten had verteld [dat L] de avond tevoren 10 à 15 glazen alcohol had genuttigd, wat voor [V] één van de redenen was om het bloedonderzoek uit te laten voeren. Anderzijds verklaart [V] op 7 april 2010, geconfronteerd met tegenstrijdigheid met zijn eerder afgelegde verklaring over het autorij[van L], dat het te lang geleden is om het zich goed te kunnen herinneren. De ook bij de confrontatie aanwezige agent [J] heeft in zijn getuigenverklaring van 4 september 2008 niets gemeld over een mededeling van de vader of de broer over het alcoholgebruik en heeft verklaard dat er toen nog geen verdenking was op alcoholgebruik. De agent [W] heeft op 4 september 2008 verklaard dat [hij ] op de plaats van het ongeval wel herkende en heeft verder verklaard:[xxx] is een vrij bekend persoon in [adres], de politie heeft regelmatig met hem van doen gehad, onder meer in verband met overlast en meldingen over familiaire problemen in het gezin van moeder, zoon en dochter. De ouders waren gescheiden. Hij heeft de genoemde overlast en familiaire problemen niet in verband gebracht met alcoholgebruik.
Enerzijds kan aan de verklaringen van moeder, vader, zus, [S] en [partij] [K]
[dat L] weinig alcohol dronk getwijfeld worden [ nu L ] wel degelijk 1,23 ‰ alcohol in zijn bloed had en gelet op de verklaring van [V]. Anderzijds kan aan de verklaring van [V] [dat L] een stevige drinker was, getwijfeld worden, gelet op de verklaringen van de andere agenten en op het feit dat [V] over het alcoholgebruik niet bij zijn eerdere verklaring van 26 augustus 2008 heeft verklaard. Deze verklaringen geven de rechtbank te weinig houvast om het ene of het andere standpunt te volgen. Om die reden laat de rechtbank de genoemde verklaringen buiten beschouwing. Wat daarvan verder ook zij, de rechtbank stelt vast dat hoe dan ook niet is gebleken dat [partij B] op de hoogte kan zijn geweest van mogelijk overmatige [ drankgewoonte van L ].
Tijdsverloop
2.12. Vast staat dat [partij B] eerst later op de avond op het feestje aankwam.
[partij B] heeft bij de politie op 11 januari 2006 verklaard dat hij omstreeks 23.30 uur op het feestje aankwam; dat niet lang na zijn aankomst hij[xxx] en [S] in de auto van [partij B] van [adres] naar [adres] en terug zijn gereden; en dat zij omstreeks 00.30 uur weer terug waren in [adres] op het feestje. Bij [YY] heeft [partij B] verklaard dat hij ca 22.30 uur aankwam, derhalve een uur eerder, wat zou betekenen dat hij ongeveer anderhalf uur op het feestje is geweest voorafgaand aan de rit naar [adres].
Bij de comparitie van partijen op 10 januari 2008 heeft [partij B] zich niet uitgelaten over het tijdstip van aankomst maar wel verklaard dat er na terugkeer uit [adres] ongeveer een half was verstreken voor[dat L] met zijn auto wegging. Ter gelegenheid van het getuigenverhoor op 26 augustus 2008 heeft [partij B] verklaard dat hij om ongeveer 23.30 uur aankwam op het feestje en [dat L] na ongeveer 20 minuten tot een half uur vroeg of hij met de auto van [partij B] [partij] [K] op kon halen. Hij verklaarde toen verder dat zij ongeveer drie kwartier à één uur onderweg zijn geweest. Verder heeft hij toen gezegd dat ongeveer 20 minuten na terugkomst uit [adres] de vriendin van [L] weer terug naar huis wilde.
Bij het getuigenverhoor van 7 januari 2010 heeft [partij B] verklaard dat na terugkeer van het ophalen van [K] er ongeveer een half uur is verstreken voordat [K] aangaf weg te willen [ en ]] aangaf de auto te willen gebruiken. Hij heeft verder verklaard dat zij vóór het ophalen van [K] een half uur met elkaar op het feestje waren (Ook niet toen wij daarvoor een half uurtje met elkaar op het feestje waren). Ook heeft hij toen verklaard dat het ophalen van het meisje ongeveer een half uur tot drie kwartier zal hebben geduurd. Hij heeft toen ook verklaard dat hij niet meer weet hoe laat hij op het feestje is aangekomen.
2.13. [partij] [K] heeft bij de politie verklaard dat zij omstreeks 23.00 – 23.30 uur thuis in [adres] werd gebeld [ door L ] en gevraagd naar het feestje te komen en [dat L] haar rond twaalf uur heeft opgehaald en dat zij omstreeks 00.30 uur in [adres] aankwamen. Zij heeft verder verklaard [dat L] haar na ongeveer een half uur vroeg om mee te rijden naar Middelbeers.
Bij het getuigenverhoor op 4 september 2008 heeft [K] verklaard dat zij om ongeveer 23.00 à 00.00 uur s avonds thuis is opgehaald en dat ongeveer drie kwartier à een uur na aankomst op het feestj[xxx] vroeg of zij even meewilde om iets of iemand te halen.
Bij het getuigenverhoor van april 2010 heeft [K] verklaard dat zij in de loop van de avond is opgehaald [ door L ] en dat zij na aankomst op het feestje na een uurtje of zo weer is weggegaan [ met L ].
2.14. Voor zover de andere getuigen al iets hebben verklaard over de tijdstippen van aankomst en vertrek zijn die verklaringen vaag, niet eenduidig en nogal uiteenlopend.
2.15. De afstand [adres]-[adres] en terug is 50 à 60 km. Over de provinciale weg kan de rittijd ca drie kwartier tot 1 uur zijn geweest. De rechtbank stelt vast [dat L] met [partij] [K] tegen 01.00 uur is vertrokken met de auto van [partij B].
2.16. De hiervoor genoemde verklaringen in samenhang gezien brengen de rechtbank ertoe aan te nemen dat er tussen de aankomst van [partij B] en het gezamenlijk vertrek om [partij] [K] op te halen in [adres] in ieder geval een half uur en mogelijk iets meer tijd is verstreken. Vervolgens is er na terugkeer uit [adres] ongeveer een half uur verstreken voor[dat L] wederom vertrok.
De rechtbank moet het er daarom voor houden dat [partij B] relatief kort samen [ met L ] op het feestje is geweest.
Wat heeft [partij B] geconstateerd/kunnen constateren van het alcoholgebr[van L] tijdens zijn aanwezigheid op het feestje?
2.17. [partij B] verklaart (7 januari 2010) dat hij, in de tijd dat hij na aankomst op het feestje was tot de autorit naar [adres], [ met L ] één pilsje heeft gedronken. Hij verklaart verder: Na terugkomst van het ophalen van dat meisje heb ik [xxx] niet meer zien drinken, maar daar moet ik bij opmerken dat ik [xxx] niet steeds heb gezien.
2.18. [K] verklaart op 4 september 2008:Hij heeft, voor zover ik kan nagaan, niet veel gedronken toen ik daar was. Hij had een flesje bier open bij mij op tafel gezet en daarvan heeft hij een paar slokjes gedronken, verder niet.
[K] herhaalt dat bij haar verklaring van 7 april 2010: Ik heb [xxx] die avond weinig zien drinken. Hij maakte een pilsje open en daar nam hij een paar slokjes van, zette toen het flesje weg en toen ging hij weer ergens anders heen. Volgens mij stond dat pilsje nog bijna vol op tafel.
Welke indruk maakte (het gedrag [ van L ]?
2.19. Op 7 januari 2010 verklaart [partij B] verder: Toen [xxx] die eerste keer wilde rijden ging dat allemaal in een goede sfeer. Hij reed goed. Ik heb niet kunnen merken dat hij toen teveel gedronken zou hebben. Ook niet toen wij daarvoor een half uurtje met elkaar op het feestje waren. Ook verklaart hij: Als ik had geweten dat [xxx[xxx] teveel alcohol had gedronken, dan had ik ook de auto niet aan hem uitgeleend. Ik heb niets gezien waaruit ik kon afleiden dat hij mogelijk teveel alcohol had gedronken
Deze verklaringen zijn in lijn met wat hij reeds kort na het ongeval bij de politie heeft verklaard (proces verbaal van 11 januari 2006, prod. 3 dagv): Tijdens het rijden vond ik dat [L] gewoon overkwam. en Hij reed vrij vlot, maar ik vond dat hij wel als een ervaren chauffeur overkwam. Ik heb nooit eerder bij hem in de auto gezeten. Ook stemmen deze verklaringen overeen met hetgeen hij in september 2006 aan [YY] heeft verklaard, alsmede met zijn in de loop van de procedure afgelegde verklaringen, zoals de verklaring tijdens de comparitie op 10 januari 2008 over de eerste autorit: [L] reed in mijn auto en dat deed hij goed, hij reed als een ervaren chauffeur. en: Ik heb er mede gelet op het feit dat hij eerder zo netjes reed, niet bij stil gestaan of hij teveel gedronken zou kunnen hebben, en ook met de verklaring tijdens het getuigenverhoor van 26 augustus 2008: Toen ik met [L] de eerste keer, in verband met het ophalen van zijn vriendin naar mijn auto liep, heb ik niets gemerkt aan hem, dat wil zeggen dat hij normaal reageerde en op mij niet de indruk maakte dat hij teveel gedronken had.
2.20. Ook de [van L] verklaart op 4 september 2008: Ik heb in de loop van de avond niet gemerkt dat mijn broer [L] aangeschoten of dronken werd
[K] verklaart op 4 september 2008: Toen wij van [adres] naar [adres] gingen bestuurde [L] de auto; hij reed goed. En verder: Hij heeft, voor zover ik kan nagaan, niet veel gedronken toen ik daar was. Hij had een flesje bier open bij mij op tafel gezet en daarvan heeft hij een paar slokjes gedronken, verder niet. Ik heb die avond geen alcoholhoudende drank genomen. Toen wij op verzoek van [L] weggingen, reed hij; hij reed best goed, er was niet te merken, of hij iets had gedronken. En verder: Er waren bij [L] geen kenmerken van alcoholgebruik; hij was niet onvast ter been en ook aan zijn spraak was niet te merken dat hij zou hebben gedronken.
Op 7 april 2010 verklaart [K] [ over L ] ten tijde van de tweede autorit: Hij maakte een nuchtere indruk. De moeder verklaart op 7 januari 2010:
Op de avond van het feest was hij niet dronken.
2.21. Uit de verklaringen komt naar voren [dat L] een nuchtere en beheerste indruk maakte en niet de indruk maakte (teveel) alcohol gedronken te hebben. De vraag dringt zich op hoe dat mogelijk is, terwij[xxx] met 1,23 ‰ alcohol in zijn bloed is aangetroffen.
Weliswaar verklaart [V] op 26 augustus 2008: Als leek kun je constateren of iemand meer gedronken heeft dan twee glazen bier of wijn. Zo iemand wordt trager in zijn bewegingen en lacheriger en je ziet het aan zijn wijze van lopen en hoort het aan zijn spraak. Maar daar staat tegenover dat de verslavingsarts [F] op 7 mei 2009 heeft verklaard: Uit mijn ervaring als verslavingsarts kan ik verklaren dat de relatie tussen alcoholpromillage en het gedrag van degene die alcohol gedronken heeft niet altijd duidelijk te leggen is in die zin, dat het afhankelijk is van de persoon van de alcoholgebruiker, of je kunt merken of die persoon een bepaalde hoeveelheid alcohol gedronken heeft. Aan een alcoholverslaafde bijvoorbeeld zul je, zelfs als hij erg veel gedronken heeft, bijvoorbeeld bij een alcoholpromillage tussen 1,5 en 2,0, nauwelijks iets merken, enkel kun je aan zijn adem merken dat hij alcohol gebruikt heeft. Iemand die minder vaak alcohol drinkt zal bij een promillage tussen 1,5 en 2,0 doodziek worden. Ik zeg dit enkel bij wege van voorbeeld omdat je dat niet in zijn algemeenheid kunt zeggen maar dat afhankelijk is van de lichamelijke gesteldheid van iemand, bijvoorbeeld spiermassa en dergelijke. Ik ken [L] niet en ik weet niet, of hij gewend was alcohol te drinken. Toch kan ik ter zake wel verklaren dat een leek ook bij een persoon die gewoonlijk minder alcohol drinkt, niet hoeft te kunnen constateren of betrokkene veel of weinig gedronken heeft. Elk lichaam reageert anders op het gebruik van alcohol en de één verwerkt dat anders dan de ander en reageert ook anders op het gebruik van alcohol. Uit deze verklaring volgt dat het mogelijk is dat de consumptie van een behoorlijke hoeveelheid alcohol niet is te constateren aan het gedrag van de gebruiker. Voor zover acht geslagen kan worden op de verklaring van [V] [dat L] een stevige drinker was, zou het zo kunnen zijn [dat L] een grote tolerantie voor alcoholgebruik had opgebouwd en daarom geen tekenen van alcoholgebruik liet zien, zoals de diverse getuigen verklaren.
Uit de stukken komt naar voren [dat L] speed gebruikte. Zowel de moeder als [partij] [K] verklaren daarover. Niet is vast te stellen [ o[of L ] die betreffende avond speed had gebruikt (het bl[van L] is daarop niet onderzocht), maar het is niet uit te sluiten dat hij dat toen heeft gedaan.
De heer [AA], verslavingsarts, heeft daarover verklaard: Het komt vaker voor dat mensen na het gebruik van alcohol stimulantia gebruiken waardoor zij zich alerter voelen en actiever worden. Zij kunnen dan doorgaan met feesten en hebben ook de indruk dat zij andere activiteiten zoals autorijden goed kunnen ondernemen.
Mogelijk zijn het alcoholgebruik en de uiterlijke kenmerken of effecten daarvan (verder) gemaskeerd door het gebruik van speed.
Onder welke omstandigheden heeft [partij B] de auto meegegeven, althans toegelaten [dat L] de auto meenam?
2.22. Uit de diverse verklaringen van [partij B] komt naar voren dat hij zich ongemakkelijk voelde bij de manier [ waar[of L ] bleef aandringen de auto te willen gebruiken. Op 7 januari 2010 verklaart hij daarover onder meer: De moeder, de vader en zus kunnen de discussie over het lenen van de auto hebben gehoord. Niemand bemoeide zich ermee, niemand zei wat hierover.
Aan de hand van de verklaringen van de getuigen op 7 januari en 7 april 2010 afgelegd, concludeert de rechtbank dat in ieder geval de moeder bij die discussie aanwezig was. Uit haar verklaring blijkt dat zij heeft begrepen [dat L] [partij] [K] naar [adres] wilde brengen, maar zij heeft zich, aldus haar verklaring, niet afgevraagd hoe hij dat zou doen. De rechtbank gaat ervan uit dat ook de zus daarbij aanwezig was. Zij zat volgens de moeder bij haar aan de tafel [ en ]] heeft haar gevraagd met hem mee te gaan. Dat in ieder geval de moeder en de zus toen nog aanwezig waren en hebben gehoord over de voorgenomen rit, stemt overeen met de verklaringen van [partij B]. Ook blijkt uit de diverse verklaringen dat er toen nog andere mensen aanwezig waren. De rechtbank stelt vast dat geen van de aanwezigen bedenkingen over het gebruik van de auto [ door L ] heeft geuit.
conclusie
2.23. [partij B] heeft te bewijzen dat het rijden onder [ invloed van L ] op 7 januari 2006 ten tijde van het ongeval zich buiten zijn weten of tegen zijn wil heeft voorgedaan en dat hem ter zake die omstandigheid in redelijkheid niets te verwijten valt.
Bij de beoordeling hiervan neemt de rechtbank tot uitgangspunt hetgeen [partij B] wist of kon weten. Bij de vraag over het rijden zonder rijbewijs heeft de rechtbank al vastgesteld dat [partij B L ] niet goed kende. Hij wist [ wie L ] was, maar had in het dagelijks leven niets met hem te maken, was niet met hem bevriend. Zij woonden niet in dezelfde plaats en [partij B] kwam op de avond van het feestje voor de eerste keer bi[xxx] thuis. Er is niet gebleken dat [partij B] bekend was of kon zijn met mogelijk overmatige [ drankgewoonte van L ]. De rechtbank gaat ervan uit dat [partij B] [ en ]] slechts kort samen op het feestje aanwezig waren. Aan de hand van de hiervoor besproken verklaringen stelt de rechtbank vast [dat L] op [partij B] gewoon overkwam en op hem (en op de overige aanwezigen) niet de indruk maakte teveel te hebben gedronken en dat hij normaal reageerde. [partij B] is al na korte tijd [ met L ] en Van der [XX] vertrokken om [partij] [K] op te halen. [partij B] heeft toen geconstateerd [dat L] goed reed en dat ook toen geen (overmatig) alcoholgebruik bi[xxx] te bespeuren was, terwijl het een rit van drie kwartier tot een uur betrof door landelijk gebied. [K] ondersteunt deze verklaring van [partij B]. Na terugkeer is er slechts een klein half uur verlopen voor[dat L] vroeg de auto mee te kunnen nemen. In die tijd heeft [partij B L ] niet meer zien drinken. Mogelijk [ was L ]] iemand bij wie alcoholgebruik niet goed te merken is. De rechtbank verwijst naar de verklaring van de verslavingsarts [AA]. Mogelijk heeft speedgebruik het alcoholgebruik gemaskeerd. Ook kan een rol hebben gespeeld dat de overige aanwezigen (zoals met name de moeder en de zus) geen bedenkingen tegen het gebruik [ door L ] van de auto hebben geuit en dat toelieten. Tegen deze achtergrond moet de beslissing van [partij B] zijn auto [ aan L ] mee te geven, althans toe te laten [dat L] de auto meenam, beoordeeld worden. Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat van [partij B] niet verwacht hoefde te worden zich er nader van te vergewissen [of L ] (in de tussentijd?) teveel alcohol had gedronken om de auto te mogen besturen. Het rijden onder invloed van alcohol heeft derhalve buiten zijn weten plaatsgevonden en hem kan daarvan geen verwijt worden gemaakt.
De rechtbank zal de vordering van [A] daarom afwijzen.
2.24. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [partij B] tot op heden begroot op:
vastrecht EUR 450,00
getuigenkosten? EUR 324,00
salaris advocaat EUR 2.486,00 (5,5 punten x tarief EUR 452,00)
totaal EUR 3.260,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt de [partij A] in de proceskosten aan de zijde van [partij B] tot op heden begroot op EUR 3.260,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2011.